Exercise to practice Dutch past perfect 1
Fill in the past perfect. Make the past participle of the verb in brackets.
Tip:
- Past perfect is mostly formed using 'hebben'. Remember that linking verbs and verbs that express movement, and development of change are formed with 'zijn'.
- ge + stem + t/d
- Take a look at the past simple page to see when the past participle changes for the strong verbs.
Ik mijn schoenen vorige week . (kopen) (I had selt my shoes last week.)
Zij
Het raam . (barsten) (The window had broken)
Hij heel ver . (lopen) (He had walked very far.)
De stoel gister af. (leveren) (The chair had been delivered yesterday.)
Vorig jaar ik naar Amsterdam . (verhuizen) (Last year I had moved to Amsterdam.)
Afgelopen zomer ik naar Barcelona . (vliegen) (I had flown to Barcelona last summer.)
In december ik . (presenteren) (In December I presented.)
Jullie dat wel , maar waren te laat. (kunnen) (You could have done it, but were too late.)
Zij