Exercise to practice the Dutch present perfect 1

Veel succes!

Fill in the present perfect. Make the past participle of the verb in brackets. 

Tip:

  1. Present perfect is mostly formed using 'hebben'. Remember that linking verbs and verbs that express movement, and development of change are formed with 'zijn'. 
  2. ge + stem + t/d
  3. Take a look at the past simple page to see when the past participle changes for the strong verbs. 

Hij op vakantie . (zijn) (He has been on vacation.) 

Ik een boek . (lezen) (I have read a book.) 

Hij 12 jaar oud vandaag. (worden) (He is 12 years old today.)

Er een vuur vannacht. (branden) (There has been a fire last night.) 

Jij lang op hem . (wachten) (You have waited a long time for him.) 

U op mijn mail . (antwoorden) (You (formal) have answered my email.) 

De wedstrijd om half 9 . (beginnen) (The game has started at 20:30.) 

Wij dat niet . (zien) (We have not seen it.) 

Daarom wij dat niet . (doen) (That is why we have not done it.)

Zij hem niet . (helpen) (She has not helped him.)