Exercise to practice Dutch present tense (irregular verbs)

An exercise to practice the Dutch present time of irregular verbs

Exercise outline

  1. Back to lesson
  2. Exercise to practice Dutch present tense (regular verbs)
  3. Exercise to practice Dutch present tense (irregular verbs)
  4. Exercise to practice Dutch present tense (regular and irregular) 1
  5. Exercise to practice Dutch present tense (regular and irregular) 2

Fill in the right conjugation of the Dutch irregular verb according to the subject in the present tense. 

Jij een boek. (hebben) (You have a book.) 

Zij (plural) haar niet helpen. (kunnen) (They are not able to help her.) 

Het vandaag niet bij mij. (mogen) (It is not allowed at my place today) 

Jij dat ik mijn huiswerk maak. (willen) (You want me to do your homework.)

Hij heel lang. (zijn) (He is very tall.) 

Jullie op tijd zijn. (zullen) (You shall be on time.) 

Zij (singular) het druk met werk. (hebben) (She is very busy with work.) 

 

Ik niet komen morgen. (kunnen) (I am not able to come tomorrow.)

Wij niet te laat komen. (mogen) (We are not allowed to be late.)

Jullie graag pasta eten. (willen) (You want to eat pasta.)