Exercise to practice all Dutch pronouns
Good luck!
Fill in the missing pronoun.
Options:
- Personal pronouns (ik, jij, u, hij, zij, wij, jullie, zij)
- Possessive pronouns (mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze/ons, jullie, hun)
- Reflexive pronouns (mezelf, jezelf, uzelf, zichzelf, onszelf, jezelf, zichzelf)
- Demonstrative pronouns (dit, dat, deze, die)
tafel is groen. (This table is green.)
Zij is sleutels vergeten. (She has forgotten her keys.)
gaat naar de supermarkt. (You go to the supermarket.)
Zij heeft dat als geheim verteld. (She has told that to me as a secret.)
auto is kapot. (Our car is broken.)
Kim heeft opgemaakt. (Kim did her makeup.)
Jullie hebben uitgenodigd op het feest. (You have invited yourselves to the party.)
huis is net zo groot als die van mij. (This house is as big as mine.)
hebben de opdracht af. (We have finished the assignment.)
fietsen zijn rood. (Those bikes are red.)